Scherven

Uit: Scherven

“Stop,” riep een stem uit de verte. “Stop, stop,” Het klonk als een echo. Van schrik losten de twee hun greep op hun prooi. Joris zocht waar het geluid vandaan kwam. Hij hoorde geborrel en gerinkel. De hele cementen muur was vloeibaar geworden. Als een lavastroom spoelde het spul het aanrecht over, de grond op. De scherven stroomden mee: het molentje, de roos, het stukje wijnglas, de koffiekan, de stukjes bloemetjesservies… In een lange beek dreef de massa de keuken in. Op de muur verschenen de omtrekken van een meisje. Een vage grijswitte schim. Het was alsof een fijne pentekening tot leven kwam. Het meisje had een ovaal gezicht met lichtblond golvend haar dat over haar schouders viel. Ze droeg een lange witte jurk die in sierlijke plooien over haar schoenen op de grond viel. Om haar schouders was een kapmantel geslagen, vastgebonden door twee gouden sierspelden. “Klaar,” stamelde Joris verward. Hij stond plotseling los in de keuken. Het tweetal had de benen genomen. Joris tuurde en tuurde. Dit was Klaar niet. Wie was het dan wel? Hij waadde door de modderstroom naar de muur toe. Hij stak zijn hand uit. Hij wilde het meisje aanraken maar de schim week terug.