Mirakel

Uit: Mirakel

Ik sloeg de hoek van de werkwinkel om en liep “haar”
tegen het lijf: het meisje van het nieuwe huis. Ze duwde
haar broertje in zijn wandelwagentje. Toen ze me zag,
hield ze haar pas in. Alsof ze geschrokken was en zich
wilde omdraaien om weg te wandelen. Maar ze bedacht
zich en kwam toch mijn richting uit.
“Hoi,” probeerde ik joviaal. “Jij woont toch in dat nieuwe
huis, hé?” Ik wees in de verte.
Ze knikte, maar keek me niet aan. Ze keek naar iemand
die naast me stond. Maar daar stond niemand.
“Ik logeer bij mijn oma.” Ik gebaarde met mijn kin
naar oma's huis aan de overkant.
“O.”
Ze droeg een lange grijze jas en een witte muts. En
ze zag er heel bleek uit. Of kwam dat door die muts?
“Hoe heet je?” vroeg ik. Omdat ze toch voor me stond.
“Margo.” Ze maakte geen aanstalten om te praten. Ze
vroeg zelfs niet eens hoe ik heette. Of zei ze alleen iets
als ik bij haar een knop indrukte?
Wat kon ik nog meer zeggen? Vragen hoe haar broertje
heette? Maar het was alsof ze een onzichtbaar schild
voor het wandelwagentje hield.
Ik gaf het op. “Ik moet naar huis,” zei ik dan maar.
“Dag,” groette ze kort en ze duwde de wandelwagen
vooruit.
Ik draaide me om en rolde met mijn ogen tot ik er
bijna duizelig van werd. Margo! Muis! Het woord flitste
spontaan door mijn hoofd. Ik voelde meteen aan dat ik
haar niet alleen vanwege haar grijze kleren zo had gedoopt.